De verantwoordelijkheden van de mens ten aanzien van het milieu, planten en dieren.
Het universum is, met al zijn levende en niet-levende aspecten, waardevol en het beschikt over een uniek balans en een prachtig geheel. In de Koran lezen we het volgende: “Of zien jullie niet dat Allah wat zich in de hemelen en op de aarde bevindt aan jullie dienstbaar heeft gemaakt? En Hij heeft Zijn gunsten voor jullie vervolmaakt, zichtbaar en onzichtbaar” (Luqmān, 31:30). De mens profiteert van de talloze levende wezens, planten en dieren die tot hun dienst worden gesteld, maar hij bezit er niets van. Allah is de Heer van de hemelen en de aarde en van alles wat ertussen in is (Al-Ṣāffāt, 37:5). Allah vraagt mensen om zich te houden aan de rechten en wetten van alles wat hij als bewaargeving gebruikt (Al-Aḥzāb, 33: 72). Daarom heeft de mens plichten ten opzichte van het milieu waarin hij leeft. Volgens de Islam is het buitengewoon verkeerd om de dingen om ons heen alleen als consumptie-objecten te zien. Hoewel deze wezens voor ons welzijn zijn gemaakt, heeft elk zijn eigen waarde en betekenis. De Islam benadrukt dat we ons hiervan bewust moeten zijn in onze relatie met onze omgeving.
Als mensen de goddelijke bevelen en morele regels niet gehoorzamen in hun relaties met hun omgeving, zal de orde van de wereld worden verstoord. De Koran beschrijft deze situatie als volgt: “Het verderf is op het land en de zee zichtbaar door wat de mensen hebben verricht, zodat Hij [Allah] hen een gedeelte van wat zij hebben verricht doet proeven” (Al-Rūm, 30: 41).
De verzen van de Koran en de aḥādīth van de profeet Mohammed (vzmh) maken ons wegwijs hoe we ons moeten gedragen tegenover de wezens, planten en dieren waaruit de natuur bestaat. Mohammed (vzmh) verbood het vervuilen van waterbronnen, wegen en overkappingen, waar iedereen rust houdt, te vervuilen (Abū Dāwūd, Al-Ṭahāra, 14). In het bijzonder wilde hij dat er geen water werd verspild. Eens zag hij een metgezel die de wassing verrichtte vanuit een rivier en zei: “Wat is dit voor een verspilling?” De metgezel vroeg: “Is er ook verspilling in de wassing?” Mohammed (vzmh) antwoordde: “Ja, zelfs als je in een stromende rivier bent [zou het een verspilling zijn]” (Ibn Mājah, Al-Ṭahāra, 48). Het advies van de Islam om het milieu niet te vervuilen, overmaat en verspilling bij consumptie te vermijden en bewust om te gaan met hulpbronnen, moet tegenwoordig zorgvuldiger worden opgevolgd, nu milieuproblemen zoals droogte, opwarming van de aarde, afname van watervoorraden en luchtvervuiling toenemen.
De Profeet Mohammed (vzmh) zei het volgende over het beschermen van het recht op leven van elk levend wezen en het planten van bomen, met bewustzijn van de waarde van groen: “Zelfs als de opstanding uitbreekt terwijl een van jullie een jonge boom heeft, plant het dan onmiddellijk” (Aḥmad Ibn Ḥanbal, Al-Musnad, III, 184). “Als een moslim een boom plant en een mens of dier eet van de vrucht, dan zal datgene wat gegeten wordt zeker een liefdadigheid zijn voor de persoon die de boom plant” (Al-Bukhārī, Al-Adab, 27). Volgens de Islam is de mens verantwoordelijk voor het land, en Mohammed (vzmh) benadrukte dat de grond levend gehouden moet worden, gecultiveerd en nuttig moet worden gemaakt voor levende wezens, en zei: “Wie er plaats voor heeft, laat hem het zaaien; als hij het niet zelf zaait, laat hem het dan zaaien door zijn broeder” (Al-Bukhārī, Al-Muḍarāt, 18).
Moslims weerspiegelen in hun leven het feit dat elk dier, van het kleinste tot het grootste, waardevol is als het werk van Allah en ze worden toevertrouwd aan mensen. De Boodschapper van Barmhartigheid, Mohammed (vzmh), wilde vooral bewustzijn rondom de rechten van dieren zoals onderdak, verzorging, voeding en bescherming tegen ziekten. Hij liet niet toe dat de rijdieren werden overbelast, gaf de opdracht om de schapenhokken schoon te houden en behandelde hoogstpersoonlijk de wonden van de dieren.
Wreedheid tegen dieren daarentegen is een daad tegen de menselijkheid die ook niet past in de morele waarden van de Islam en heeft absoluut ook geen plek in het leven van de profeet Mohammed (vzmh). De profeet Mohammed (vzmh) zei dat zelfs een mus die zonder reden wordt gedood een eiser zal zijn op de Dag des Oordeels door zijn toestand aan Allah, de Almachtige en Majestueuze, voor te leggen (Al-Nasāʾī, Al-Ḍaḥāyā, 42). Hij heeft een duidelijk verzoek: “Martel geen dieren” (Al-Muslim, Al-Jihād, 32). De profeet Mohammed (vzmh) verbood het doden van honden terwijl ze geen mens kwaad doen (Ibn Mājah, Al-Ṣayd, 2), en verbood ook dieren voor de lol te laten vechten en ze neer te schieten door ze als schietschijf te gebruiken (Al-Muslim, Al-Dhabāʾiḥ, 58; Abū Dāwūd, Al-Jihād, 51).
De profeet Mohammed (vzmh) vertelde het verhaal van een man die naar een put in de woestijn ging en zijn schoenen vulde met water om dat water te geven aan een hond die de grond likte vanwege de dorst. Vanwege dit gedrag was Allah tevreden met die man en Hij vergaf hem (Al-Bukhārī, Al-Musāqāt, 9). Een andere gebeurtenis die is overgeleverd door de Profeet van de Islam (vzmh), is het verhaal van de vrouw die boos werd op haar kat, haar in huis opsloot en haar van de honger liet sterven. De vrouw verdiende de straf van Allah voor dit gedrag (Al-Muslim, Al-Salām, 152). Terwijl de man die de hond water geeft wordt beloond voor zijn respect voor zijn bestaansrecht, werd de vrouw die een kat opsloot gestraft omdat ze haar bestaansrecht had afgenomen. Kortom, de mens moet niet alleen zijn eigen bestaan, maar ook het recht op leven van alle andere wezens steunen.
Eens kwam de profeet Mohammed (vzmh) een kameel tegen waarvan zijn maag op zijn rug was gekleefd vanwege de honger en zei: “Vrees Allah voor deze dieren die tongeloos zijn! Maak er redelijk gebruik van en voed hen goed” (Abū Dāwūd, Al-Jihād, 44).
Tijdens een expeditie namen enkele metgezellen een van de twee kuikens die ze hadden gezien. Toen de profeet Mohammed (vzmh) zag dat de moedervogel laag bij de grond vloog en haar jongen zocht, zei hij: “Wie heeft haar geërgerd door haar jongen te nemen?” en zei verder: “Geef haar haar jongen!” (Abū Dāwūd, Al-Jihād, 113). Bij een andere expeditie, waarbij hij met zijn leger op weg was naar de verovering van Mekka, zag hij onderweg een vrouwelijke hond, die haar jongen had ingesloten en verzorgde. Hij beval een metgezel om bij de honden te gaan staan en zei dat geen van de soldaten de hond en zijn jongen mag aanraken (Al-Wāqidī, II, 804).
De Profeet Mohammed (vzmh) keurde fysiek geweld tegen dieren niet goed, zelfs niet dat er slecht tegen hen werd gesproken, dus hij wilde dat de vrouw, die de kameel waarop ze reed vervloekte, van het dier afkwam en de kameel bevrijdde (Al-Muslim, Al-Birr, 80).
De Islam wil dat mensen betrekkingen ontwikkelen die gebaseerd zijn op mededogen en goedheid jegens alle wezens in het universum, en waarschuwt mensen dat zij het prachtige evenwicht dat de Islam voorstaat behouden. In een van de aḥādīth zei de laatste profeet Mohammed (vzmh): “Allah is genadevol jegens degenen die genadig zijn. Dus wees barmhartig jegens degenen op aarde, zodat degenen in de hemel ook barmhartig zijn jegens jullie” (Al-Tirmidhī, Al-Birr, 16). Het is de plicht van de mens om het bestaande evenwicht in de natuur, die een gemeenschappelijk leefgebied is voor planten en dieren, te bewaren. Volgens de Islam is elk gedrag dat dit evenwicht verstoort en de harmonie schaadt verboden (zie Al-Aʿrāf, 7: 56).
1