Iman in de Geschriften
“De mensen waren slechts één volk. Later heeft Allah profeten gezonden om hen het goede nieuws te brengen en hen te waarschuwen maar tegelijkertijd heeft Hij de geschriften geopenbaard als de waarheid om een oordeel te vellen in situaties waarover de mensen in conflict geraakten.”
(Koran al Karim)
Goddelijke geschriften zijn het woord van Allah en zijn toespraak tot de mensen. Ze vormen de ter schriftstelling van Zijn eeuwige en oneindige woorden, geboden en openbaringen. De superioriteit van de woorden van Allah, boven andere woorden, is zoals de superioriteit van Allah over Zijn dienaren. Allah heeft door het openbaren van boeken, de mens, die Hij als meest waardevolle wezen heeft geschapen, tot gesprekspartner aanvaard en heeft hem de weg gewezen in het leven dat een test is. Hij heeft het mogelijk gemaakt dat de mens kennismaakt met de waarheid en onderscheid kan maken tussen goed en kwaad.
In de vroege geschiedenis heeft Hij sommige profeten, kleine geschriften gezonden die “sahife” (pamfletten) werden genoemd. Allah zond aan gezegende Adam tien pamfletten, aan gezegende Sheet vijftig pamfletten, aan gezegende Idris dertig pamfletten en aan gezegende Abraham tien pamfletten.
Later werden de vier grote geschriften geopenbaard: de Thora aan gezegende Mozes, Zaboer aan gezegende Dawud, de Indjil aan gezegende Jezus en ten slotte de Koran al Karim aan gezegende Mohammed Mustafa(s.a.s.) .
Het laatste goddelijke Boek dat tot aan de dag der Opstanding geldig zal blijven en zich tot de gehele mensheid richt, is de Koran.
De moslim heeft Iman in het feit dat alle goddelijke geschriften van Allah komen en dat ze bestaan en waar zijn. Echter, dit gebod is geldig voor de heilige geschriften die niet verbasterd en gewijzigd zijn. Hierdoor heeft de moslim Iman in de originele en door Allah gezonden vorm van deze pamfletten en geschriften. Hij gelooft dan ook dat alle geschriften buiten de Koran al Karim, oftewel de Thora, Zaboer en Indjil door mensen zijn gewijzigd en zeer ver staan van hun origineel.
Deze overtuiging maakt het noodzakelijk dat de mu’min met betrekking tot de openbaring zeer zorgvuldig en oplettend moet zijn. Het is nodig dat wanneer hij informatie tegenkomt uit de Thora en de Indjil, allereerst de Koran hierover raadpleegt, alvorens aan te geven of deze informatie correct of vals is. Als de informatie niet tegenstrijdig is met de informatie uit de Koran en niet in strijd is met de algemene principes van de Islam, zal men kunnen besluiten dat deze informatie correct kan zijn. Echter, het is onmogelijk om aan te geven dat een informatie die tegenstrijdig is met de beginselen van de Koran en zijn universele boodschap, afkomstig is van Allah.
De mensen hebben geïntervenieerd in de aan hen gezonden geschriften voor een klein werelds gewin. In de voorgaande periodes hebben de geestelijken, hun eigen geschriften gepresenteerd als de openbaring van Allah en zo de arme mensen misleid en de puurheid van de heilige teksten beschadigd. Het enige boek dat zowel qua tekst als inhoud zonder zelfs de kleinste wijziging te ondergaan ons heeft bereikt en tot aan de dag der wederopstanding zijn ware bestaan zal behouden, is de Koran.
Iman in geschriften en in deze context de aanvaarding van de Koran als een goddelijke leiding, brengt met zich mee dat deze door Allah is geopenbaard maar tegelijkertijd ontstaat ook de noodzaak om een leven te leiden conform de regels ervan. Immers, het doel van de openbaring van deze geschriften is om gelezen, begrepen en gepraktiseerd te worden.
1 Al-Baqara, 2/213.
8