Islam gebiedt hoffelijkheid in elke daad
“De Mu’min is geen onfatsoenlijke persoon die de eer en waardigheid beschimpt, vervloekt, slechte daden verricht en onfatsoenlijke taal gebruikt.”1
(Gezegende Mohammed))
Het getuigt van een volwassen moslimgedrag maar ook van menselijkheid wanneer in gedragingen en woorden men afstand neemt van grofheid, anderen niet krenkt maar integendeel in harmonie, opbouwend en beleefd is. Het is namelijk zo dat de Islam die mensen die erin geloven, oproept om weg te blijven van grofheid, lelijke woorden, respectloos gedrag en onfatsoenlijkheid. Vloeken, vervloeken, scheldwoorden en andere slechte uitingen en gedragingen werden door de gezegende profeet persoonlijk verboden.
Volgens de islam is het lichaam van elk mens, zijn leven, ratio en waardigheid beschermd tegen alle soorten onrechtmatige behandelingen, interventies, bedreigingen enzovoorts. Op dezelfde wijze mogen de bezittingen van de persoon, zijn vader en moeder, zijn gezinsleden, het ras waartoe hij behoort, zijn natie en systeem van geloof ook niet het doel zijn van daadwerkelijke en mondelinge aantijgingen. Verschil in opvattingen worden in respect ter hand genomen; de problemen worden opgelost zonder geweld en daarbij mogen er geen stappen worden gezet die indruisen tegen het recht en de ethiek. Dit gaat zelfs zover dat de schuldige die zijn schuld uitzit, niet beledigd of gemarteld mag worden.
Aan de andere kant dient de moslim zijn zachtaardigheid en zijn beleefde houding, niet alleen te tonen aan de mensen maar ook tegelijkertijd aan de dieren en planten. Het is een gebod van de religie om de vriend te zijn van de natuur en de andere levende wezens te bejegenen binnen het kader van barmhartigheid, geweten en genade.
De laatste profeet beveelt de moslims aan om in al hun daden, volgens het principe van “ihsan” te handelen oftewel, zonder enige inmenging en onbaatzuchtig in een goede sfeer. Zijn voorbeeldige leven is vol van voorbeelden met zijn hoffelijke en fatsoenlijke gedragingen ten opzichte van allereerst zijn familie, al zijn verwanten, vrienden en zelfs tegen andersgelovigen.
1 Tirmidhî, Birr en sila, 48.
28