WIE IS DE MOSLIM?
De letterlijke betekenis van “Islam” is vrede, welzijn, vertrouwen en redding. De Islam staat voor de onderwerping van een persoon aan Allah, op basis van een eigen keuze en wens, zonder enige dwang, met oprechte toewijding en onvoorwaardelijke acceptatie van Zijn bevelen en verboden. Iemand die de Islam als religie accepteert en zich aan de regels ervan houdt, wordt een moslim genoemd.
De bekering tot de Islam komt tot stand door de geloofsgetuigenis (al-shahāda) op te zeggen. De shahāda luidt: “Ik getuig dat er geen god is dan Allah en ik getuig dat Mohammed Zijn dienaar en Zijn boodschapper is.” De eis van de Islam is om met heel je hart te geloven in de basisprincipes die door Allah en Zijn Boodschapper zijn verkondigd. Het geloof (al-īmān) staat voor het geloven in het bestaan en de eenheid van Allah, Zijn engelen, Zijn boeken, de profeten die Hij heeft gezonden, de Laatste Dag en de voorbeschikking. Een gelovige (muʾmin) is een persoon die in al deze zaken gelooft, zijn geloof uitdrukt met zijn tong en het weerspiegelt in zijn leven.
Omdat een moslim diep gehecht is aan de Islam, is hij een gelovige (muʾmin), en de kenmerken van de gelovigen (al-muʾminūn) worden op veel plaatsen in de Koran beschreven. Als een gelovige (muʾmin) niet de kenmerken heeft die in de Koran worden genoemd, is dit niet de schuld van de Islam, maar een fout en een tekortkoming van die persoon. Daarom is elke gelovige (muʾmin) verantwoordelijk voor het bezitten en weerspiegelen van de prachtige eigenschappen die in Allah’s sublieme Boek worden beschreven. De meest prominente eigenschappen van de gelovigen (al-muʾminūn) die in de Koran worden genoemd, zijn de volgende:
“Het is geen vroomheid (al-birr) dat jullie je gezichten naar het oosten en het westen wenden, maar vroomheid (al-birr) is hij die gelooft in Allah, de Laatste Dag, de engelen, het Boek, de profeten; en [hij die] het bezit dat hij liefheeft weggeeft aan de naaste familieleden, de wezen, de behoeftigen, de [gestrande] reiziger, de bedelaars en [het aanwendt] voor [het vrijkopen van] slaven; en [hij die] het gebed (al-ṣalāt) onderhoudt en de armenbelasting (al-zakāt) geeft; en degenen die hun beloften nakomen wanneer zij een belofte hebben gedaan; en de geduldigen, in tegenspoed, rampspoed en in oorlogstijd. Zij zijn degenen die oprecht zijn en zij zijn degenen die de godsbewusten zijn.” (Al-Baqara, 2: 177)
“En jullie Heer heeft bepaald dat jullie niets dan Hem alleen aanbidden, en goedheid betrachten richting de ouders. Als een van de twee of beiden de ouderdom bereiken in jouw aanwezigheid, zeg dan nooit “foei” tegen hen, snauw hen niet af en spreek tot hen een vriendelijk woord. En wees zachtmoedig voor beiden, en nederig en liefdevol, en zeg: ‘Mijn Heer, schenk hen genade, zoals zij mij opvoedden toen ik klein was.’” (Al-Isrāʾ, 17: 23-24)
“[Zij, de godvrezenden, zijn] degenen die uitgeven in voorspoed en tegenspoed en die de woede inhouden en vergevers van de mensen zijn. En Allah houdt van de weldoeners. En [zij zijn] degenen die, als zij een zedeloosheid hebben begaan, daarna Allah gedenken en dan vergeving voor hun zonden vragen. En wie vergeeft de zonden behalve Allah? En zij volharden niet in wat zij [verkeerd] deden, terwijl zij weten.” (Āl ʿImrān, 3: 134-135)
“Voorwaar, de gelovigen zijn slechts degenen wiens harten sidderen wanneer [de naam van] Allah wordt genoemd en wanneer Zijn verzen aan hen worden voorgedragen; hun geloof neemt dan toe en op hun Heer hebben zij hun vertrouwen gesteld. [Zij zijn] degenen die het gebed (al-ṣalāt) onderhouden en die bijdragen geven van de voorzieningen die Wij hen hebben geschonken.” (Al-Anfāl, 8: 2-3)
“Zeg: ‘Kom, ik zal voorlezen wat jullie Heer jullie verboden heeft verklaard: dat jullie iets als deelgenoot aan Hem toekennen. Wees goed voor jullie ouders, en dood niet jullie kinderen vanwege armoede. Wij schenken voorzieningen aan jullie en aan hen. En nader niet de zedeloosheid, de openlijke noch de verborgene, en dood niet de ziel die Allah verboden heeft verklaard, tenzij volgens het recht. Dat is wat Hij jullie heeft opgedragen, hopelijk zullen jullie begrijpen. En nader het bezit van de wees niet, tenzij op een wijze die meer voordeel biedt, totdat hij zijn volwassenheid bereikt. En geef de volle maat en vul de weegschaal met het gelijke gewicht. Wij belasten niemand dan volgens zijn vermogen. En wanneer jullie spreken, wees dan rechtvaardig, ook al betreft het een verwant. En kom het verbond met Allah na. Dat is wat Hij jullie heeft opgedragen, hopelijk zullen jullie je laten vermanen. En dat is waarlijk Mijn rechte pad. Volg het dan, en volg geen [andere] paden, want die zullen jullie doen afsplitsen van Zijn pad. Dat is wat Hij jullie heeft opgedragen, hopelijk zullen jullie godvrezend zijn.’” (An-Anʿām, 6: 151-153)
“Waarlijk, de gelovigen zijn geslaagd; degenen die in hun gebed (ṣalāt) deemoedig zijn en degenen die nutteloos geklets vermijden en degenen die de armenbelasting (al-zakāt) betalen en degenen die hun kuisheid bewaken.” (Al-Muʾminūn, 23: 1-5)
“En de dienaren van de Genadige zijn degenen die bescheiden op de aarde lopen. En als de onwetenden hen aanspreken, zeggen zij: ‘Vrede (salām)!’ En degenen die de nacht doorbrengen, terwijl zij voor hun Heer neerknielen en [in gebed] staan. En degenen die zeggen: ‘Onze Heer, wend de bestraffing van de Hel van ons af. Voorwaar, haar bestraffing [van de Hel] is een voortdurende kwelling. Voorwaar, het is een slechte vestiging en verblijfplaats!’ En degenen die, wanneer zij uitgeven, niet overdrijven, noch gierig zijn, maar het midden daartussenin houden. En degenen die niet naast Allah een andere god aanroepen en niemand doden, wat Allah heeft verboden, tenzij volgens het recht. En [degenen die] geen overspel plegen, want wie dat doet, zal een bestraffing ontmoeten.” (Al-Furqān, 25: 63-68)
“En [ook] degenen die geen valse getuigenis afleggen. En wanneer zij voorbijgaan aan onzinnig geklets, gaan zij daar waardig aan voorbij. En [ook] degenen die, wanneer zij met de verzen van hun Heer vermaand worden; zij zijn er niet doof en blind voor.” (Al-Furqān, 25: 72-73)
“En meng de waarheid (al-ḥaqq) met de valsheid (al-bāṭil), terwijl jullie weten. En onderhoud het gebed (al-ṣalāt), geef de armenbelasting (al-zakāt) en buig met degenen die buigen [tijdens het gebed].” (Al-Baqara, 2: 42-43)
“O jullie die geloven! Vermijd veel van de vermoedens. Voorwaar, sommige van de vermoedens zijn een zonde. En bespioneer elkaar niet en spreek geen kwaad over elkaar in elkaars afwezigheid. Zou een van jullie het vlees van zijn dode broeder willen eten? Jullie zouden dat zeker verafschuwen! En vrees Allah. Voorwaar, Allah is Berouwaanvaardend, Barmhartig.” (Al-Ḥujurāt, 49: 12)
“Laat jullie zeggen: ‘Wij geloven in Allah, wat aan ons is neergezonden, wat aan Abraham (Ibrāhīm) is neergezonden, [en ook aan] Ismaël (Ismāʿīl), Isaak (Isḥāq), Jacob (Yaʿqūb) en de nakomelingen; tevens wat [oorspronkelijk] is gegeven aan Mozes (Mūsā) [de Thora] en Jezus (ʿῙsā) [het Evangelie] en wat is gegeven aan de profeten door hun Heer. Wij maken geen onderscheid tussen hen en wij hebben ons aan Hem onderworpen.’” (Al-Baqara, 2: 136)
“En bespot niet degenen die naast Allah [goden] aanroepen, zodat zij niet Allah vijandig bespotten, zonder kennis. Zo hebben Wij aan iedere gemeenschap haar werk schoonschijnend gemaakt. Hierna is hun terugkeer tot hun Heer en Hij zal hen vertellen wat zij gewend waren te doen.” (An-Anʿām, 6: 108)
“En de gelovige mannen en de gelovige vrouwen zijn elkaars helpers. Zij roepen op tot het behoorlijke en verbieden het verwerpelijke en zij onderhouden het gebed (al-ṣalāt) en geven de armenbelasting (al-zakāt) en zij gehoorzamen Allah en Zijn Boodschapper. Zij zijn degenen die Allah zal begenadigen. Voorwaar, Allah is Almachtig, Alwijs.” (Al-Tawba, 9: 71)
“Voorwaar, Allah gebiedt jullie de toevertrouwde zaken aan haar eigenaren te geven. En wanneer jullie tussen de mensen oordelen, oordeel dan met rechtvaardigheid. Voorwaar, Allah vermaant jullie op een voortreffelijke wijze. Voorwaar, Allah is Alhorend, Alziend.” (Al-Nisāʾ, 4: 58)
“O mensen! Laat jullie eten, van wat op aarde is, van wat toegestaan (ḥalāl), rein (ṭayyib) is. En volg niet de voetstappen van de satan. Voorwaar, hij is voor jullie een duidelijke vijand.” (Al-Baqara, 2: 168)
“[Zij zijn] degenen die, wanneer een ramp hen treft, zeggen: ‘Voorwaar, wij behoren toe aan Allah en voorwaar, tot Hem zullen wij terugkeren.’ Zij zijn degenen op wie de zegeningen van hun Heer rusten, en barmhartigheid, en zij zijn degenen die de rechtgeleidenen zijn.” (Al-Baqara, 2: 156-157)
“Zij waren gewend gedurende de nacht weinig te slapen. En in de laatste uren van de nacht smeekten zij om vergeving. En voor de bedelaar was een rechtmatig deel, alsmede voor de armen.” (Al-Dhāriyāt, 51: 17-19)
“In huizen waarvoor Allah gebood [Hem] erin te eren en Zijn naam te gedenken; zij prijzen Zijn glorie daarin, in de ochtenden en de avonden. [Door] personen die niet door handel, noch door verkoop worden afgeleid van de gedachtenis van Allah en [ook niet van] het onderhouden van het gebed (al-ṣalāt) en het geven van de armenbelasting (al-zakāt) en die bang zijn voor de Dag waarop de harten en de ogen sidderen, opdat Allah hen beloont volgens het beste wat zij deden. En Hij vermeerdert voor hen Zijn gunst. En Allah voorziet wie Hij wil zonder rekening.” (Al-Nūr, 24: 36-38)
“En wanneer zij horen wat de aan de Boodschapper is neergezonden, zie jij hun ogen van de tranen overvloeien, omdat zij de waarheid herkennen. Zij zeggen: ‘Onze Heer, wij geloven, noteer ons dus met de getuigen.’” (Al-Māʾida, 5: 83)
“En wat jullie [van het wereldse] is gegeven, is slechts een [vergankelijke] genieting van het wereldse leven. Maar wat zich bij Allah bevindt, is beter en blijvender voor hen die geloven en die op hun Heer vertrouwen. En [zij zijn] degenen die de grote zonden en de verdorvenheid vermijden. En als zij boos zijn, dan vergeven zij. En [zij zijn] degenen die gehoor geven aan hun Heer en het gebed (al-ṣalāt) onderhouden en hun zaken onder elkaar overleggen en zij geven uit van waar Wij hen mee hebben voorzien.” (Al-Shūrā, 42: 36-39)
“Dat is het Boek [de Koran] waarover geen twijfel is; een leidraad voor de godsbewusten. Degenen die geloven in het onwaarneembare, het gebed (al-ṣalāt) verrichten en bijdragen geven van wat Wij hen aan levensonderhoud hebben voorzien. En degenen die geloven in wat aan jou [o Mohammed] is neergezonden [de Koran], in wat vóór jou is neergezonden en die overtuigd zijn van [het bestaan van] het Hiernamaals.” (Al-Baqara, 2: 2-4)